Verbod op de uitgifte van aangeboden aandelen volgens de Japanse vennootschapswet

In de bedrijfsvoering is kapitaalwerving een essentiële activiteit voor de groei en het behoud van de onderneming. Een van de meest representatieve methoden hiervoor is de uitgifte van nieuwe aandelen om investeerders aan te trekken, bekend als de uitgifte van aangeboden aandelen. Hierdoor kan een bedrijf relatief snel aanzienlijke fondsen verwerven, die kunnen worden ingezet voor kapitaalinvesteringen, onderzoek en ontwikkeling, of het verbeteren van de financiële structuur. Echter, deze uitgifte van aangeboden aandelen kan een grote invloed hebben op de belangen van bestaande aandeelhouders. Bijvoorbeeld, wanneer er een grote hoeveelheid nieuwe aandelen wordt uitgegeven, kan er een zogenaamde “verwatering” optreden, waarbij de waarde van de aandelen die bestaande aandeelhouders bezitten, evenals hun stemrecht op de aandeelhoudersvergadering, afneemt. Vooral wanneer aandelen tegen een aanzienlijk voordelige prijs aan een specifieke derde partij worden uitgegeven, of wanneer de huidige leiding alleen aandelen uitgeeft om hun eigen controle te behouden, worden de belangen van bestaande aandeelhouders onterecht geschaad.
Om aandeelhouders tegen dergelijke situaties te beschermen, erkent de Japanse vennootschapswet het recht van aandeelhouders om de uitgifte van aangeboden aandelen te stoppen. Dit recht op een verbod is een uiterst krachtig juridisch middel om illegale of oneerlijke kapitaalwervingsprocedures vooraf te voorkomen. De belangrijkste gevallen waarin een verbod wordt erkend, zijn wanneer de procedure in strijd is met de wet of de statuten van de onderneming, of wanneer deze op een “uiterst oneerlijke manier” wordt uitgevoerd. Vooral de beoordeling of iets onder de “uiterst oneerlijke manier” valt, vraagt om een onderzoek naar de “hoofdreden” van de uitgifte, wat de intentie van het management van het bedrijf betreft. Dit onderwerp is in het verleden uitgebreid besproken in vele gerechtelijke uitspraken. In dit artikel richten we ons op het recht op een verbod op de uitgifte van aangeboden aandelen onder de Japanse vennootschapswet, en leggen we gedetailleerd uit wat de vereisten zijn voor schending van wet- en regelgeving, en wat specifiek wordt bedoeld met een “uiterst oneerlijke manier,” aan de hand van Japanse jurisprudentie.
Overzicht van de Uitgifte van Aandelen en het Recht op Verbod in Japan
Onder de Japanse vennootschapswet wordt de procedure waarbij een naamloze vennootschap nieuwe aandeelhouders werft en in ruil daarvoor betalingen zoals geld ontvangt voor de uitgifte van aandelen, aangeduid als de “uitgifte van aandelen”. Dit is een belangrijke methode voor een bedrijf om de benodigde financiering voor zijn bedrijfsactiviteiten te verkrijgen.
Echter, als deze procedure onjuist wordt uitgevoerd, kunnen bestaande aandeelhouders benadeeld worden. Bijvoorbeeld, de aandelenbezitverhouding of het stemrechtpercentage van bestaande aandeelhouders kan onterecht afnemen. Daarom biedt de Japanse vennootschapswet aandeelhouders het recht om de uitgifte van aandelen onder bepaalde voorwaarden te verbieden, ter bescherming van hun belangen.
Artikel 210 van de Japanse vennootschapswet bepaalt twee hoofdsituaties waarin aandeelhouders kunnen verzoeken om de uitgifte van aandelen te verbieden. De eerste situatie is wanneer de uitgifte “in strijd is met de wet of de statuten”. De tweede situatie is wanneer de uitgifte “op een aanzienlijk oneerlijke manier wordt uitgevoerd”.
Wanneer een van deze situaties van toepassing is en er een risico bestaat dat de aandeelhouder benadeeld wordt, kan de aandeelhouder het bedrijf verzoeken om de uitgifte te stoppen. Dit verbodsverzoek moet worden ingediend voordat de uitgifte van kracht wordt, als een preventieve maatregel.
Reden voor Beëindiging 1: Schending van Wet of Statuten
De eerste reden waarom een aandeelhouder de uitgifte van nieuwe aandelen kan tegenhouden, is wanneer de uitgifteprocedure in strijd is met de wet of de statuten. Dit betreft een objectieve tekortkoming in de procedure.
Een typisch voorbeeld van een schending van de wet is het ontbreken van procedurele vereisten zoals vastgelegd in de Japanse vennootschapswet. Bijvoorbeeld, in een beursgenoteerd bedrijf wordt de uitgifte van nieuwe aandelen in principe bepaald door een besluit van de raad van bestuur (Japanse vennootschapswet, artikel 201, lid 1, artikel 199, lid 1). Echter, wanneer de aandelen tegen een gunstige prijs voor de aandeelhouders worden uitgegeven (gunstige uitgifte), is een bijzondere resolutie van de algemene vergadering van aandeelhouders vereist vanuit het oogpunt van bescherming van de belangen van de aandeelhouders (Japanse vennootschapswet, artikel 199, lid 2, artikel 309, lid 2, punt 5). Daarom is het een schending van de wet als men probeert de uitgifte alleen door een besluit van de raad van bestuur te laten plaatsvinden zonder de vereiste bijzondere resolutie van de aandeelhoudersvergadering.
Bovendien vereist de wet dat aandeelhouders adequaat worden geïnformeerd over de uitgiftevoorwaarden. Als een besluit van de aandeelhoudersvergadering nodig is en de oproepingsbrief bevat geen samenvatting van de agendapunten met betrekking tot de uitgifte van aandelen, of als er bij een besluit van de raad van bestuur geen kennisgeving of aankondiging aan de aandeelhouders wordt gedaan (Japanse vennootschapswet, artikel 201, lid 3, lid 4), dan is dat ook een schending van de wet en kan het een reden zijn voor een verbod.
Een voorbeeld van een schending van de statuten is wanneer een bedrijf probeert nieuwe aandelen uit te geven die het totale aantal uit te geven aandelen zoals vastgelegd in de statuten overschrijden. Het totale aantal uit te geven aandelen moet noodzakelijkerwijs in de statuten worden vermeld (Japanse vennootschapswet, artikel 27) en bepaalt de bovengrens van het aantal aandelen dat een bedrijf kan uitgeven. Een uitgifte die deze bovengrens overschrijdt, wordt erkend als een duidelijke schending van de statuten en kan worden tegengehouden.
Deze verboden op basis van schendingen van de wet of statuten zijn vaak relatief eenvoudig te bewijzen voor aandeelhouders, omdat de feiten van de schending objectief duidelijk zijn.
Reden voor Bevel 2: Uiterst Onrechtvaardige Methode
De tweede reden waarom aandeelhouders een bevel tot stopzetting kunnen aanvragen, is wanneer de uitgifte van aandelen op een “uiterst onrechtvaardige manier” plaatsvindt. Zelfs als er geen formele schending van de wet of de statuten is, kan een bevel worden verleend als het wezenlijke doel of de methode van de uitgifte de belangen van de aandeelhouders aanzienlijk schaadt. Of een methode als “uiterst onrechtvaardig” wordt beschouwd, hangt af van de vraag of het doel van de uitgifte legitiem is. In de Japanse rechtspraak is het concept van de “hoofddoelregel” voor deze beoordeling vastgesteld.
De “hoofddoelregel” beoordeelt of de uitgifte van aandelen voornamelijk is gebaseerd op een redelijke zakelijke noodzaak, zoals het aantrekken van kapitaal of het versterken van zakelijke allianties (legitiem doel), of dat het hoofddoel is om het aandelenbezit van specifieke aandeelhouders te verminderen en de controle van het huidige management te behouden of te versterken (onrechtmatig doel).
Als wordt vastgesteld dat het hoofddoel van de uitgifte het onrechtmatige doel is om de controle van het huidige management te behouden, wordt dit beschouwd als een uitgifte op een “uiterst onrechtvaardige manier” en is de kans groot dat een bevel tot stopzetting wordt verleend. Er zijn verschillende bekende rechtszaken waarin deze regel is toegepast.
Een voorbeeld is de zaak Chujitsuya-Inageya (Tokyo District Court, 25 juli 1989), waarin het warenhuis Chujitsuya een vijandige overname van de concurrent Inageya probeerde. Het management van Inageya plande een derde-partij allocatie van aandelen om het aandelenbezit van Chujitsuya te verminderen. De rechtbank erkende de noodzaak van kapitaalverhoging voor Inageya, maar oordeelde dat de timing, omvang en methode van de uitgifte voornamelijk bedoeld waren om het aandelenbezit van Chujitsuya te verminderen en de controle te behouden. Dit werd als een “uiterst onrechtvaardige uitgifte” beschouwd, en het bevel tot stopzetting door Chujitsuya werd verleend.
Een recenter voorbeeld is de Nippon Broadcasting System-zaak. In deze zaak probeerde Livedoor de controle over Nippon Broadcasting System te verkrijgen door een openbaar bod op aandelen. Tijdens dit proces besloot het management van Nippon Broadcasting System om een grote hoeveelheid nieuwe aandelenopties uit te geven aan Fuji Television als ontvanger. Livedoor vroeg om een bevel tot stopzetting van deze uitgifte. De rechtbank (Tokyo High Court, 16 maart 2005) merkte op dat als de uitgifte zou doorgaan, het aandelenbezit van Livedoor aanzienlijk zou worden verwaterd. De rechtbank oordeelde dat het hoofddoel van de uitgifte niet was om de belangen van alle aandeelhouders te waarborgen, maar om de controle van Livedoor te verhinderen en de controle van het huidige management te behouden. Daarom werd deze uitgifte als een “uiterst onrechtvaardige methode” beschouwd en werd het bevel tot stopzetting verleend.
Zoals deze rechtszaken aantonen, vereist de beoordeling of een methode “uiterst onrechtvaardig” is, niet alleen een overweging van de noodzaak van kapitaalverhoging, maar ook een uitgebreide evaluatie van de timing, omvang, selectie van de ontvanger en de mate van verwatering. Het is een zeer specifieke beoordeling die de onderliggende “hoofddoel” van de uitgifte onderzoekt.
Vergelijking van Gronden voor Verbodsbepalingen onder de Japanse Wet
De twee gronden voor een verbodsbepaling die we tot nu toe hebben besproken, namelijk “schending van wet of statuten” en “uiterst onrechtmatige methode,” verschillen in hun aard. Het is belangrijk voor aandeelhouders om deze verschillen te begrijpen wanneer zij overwegen een verbodsbepaling aan te vragen.
Ten eerste wordt “schending van wet of statuten” beoordeeld vanuit een objectief perspectief, namelijk of de handelingen van het bedrijf in strijd zijn met duidelijke regels zoals de wet of de statuten. Bijvoorbeeld, als een besluit van de aandeelhoudersvergadering vereist is maar niet is genomen, kan dit relatief duidelijk worden bewezen met bewijsstukken zoals notulen. Daarom is er een neiging dat, indien er sprake is van een schending, een verbodsbepaling gemakkelijker wordt toegekend.
Aan de andere kant beoordeelt “uiterst onrechtmatige methode” de subjectieve intentie van het management van het bedrijf, namelijk wat het “hoofddoel” van de uitgifte is. Zelfs als de formele procedures legaal zijn gevolgd, kan het problematisch zijn als het daadwerkelijke doel onrechtmatig is. Het bewijzen van dit “doel” kan moeilijker zijn dan het bewijzen van objectieve feiten. Aandeelhouders moeten indirecte feiten zoals de omstandigheden rond de uitgifte, de financiële situatie van het bedrijf, en eventuele geschillen over de controle over het management verzamelen om de rechtbank te overtuigen van het onrechtmatige doel van het management.
De onderstaande tabel vat de belangrijkste verschillen tussen deze twee gronden voor een verbodsbepaling samen.
Vergelijkingscriteria | Schending van wet of statuten | Uiterst onrechtmatige methode |
Rechtsgrond | Artikel 210, lid 1 van de Japanse Vennootschapswet | Artikel 210, lid 2 van de Japanse Vennootschapswet |
Beoordelingscriteria | Aanwezigheid van objectieve procedurele gebreken | Rechtmatigheid van het hoofddoel van de uitgifte (subjectieve intentie) |
Concrete voorbeelden | Ontbreken van een besluit van de aandeelhoudersvergadering, overschrijding van het totale aantal uit te geven aandelen, etc. | Derdenallocatie met als doel het behoud van de controle over het management, etc. |
Bewijsdoel | Objectieve schendingsfeiten | Onrechtmatig doel van het management (subjectief) |
Belangrijkste beoordelingsmethode | Vergelijking met de bepalingen van wet en statuten | Alomvattende beoordeling op basis van de hoofddoelregel |
Zoals te zien is, nemen beide gronden voor een verbodsbepaling verschillende benaderingen, maar in daadwerkelijke geschillen is het niet ongebruikelijk dat aandeelhouders beide argumenten parallel aanvoeren.
Samenvatting
In dit artikel hebben we de uitgifte van aangeboden aandelen onder de Japanse vennootschapswetgeving besproken, met de nadruk op de twee belangrijkste gronden: “schending van wet- en regelgeving of statuten” en “uiterst onrechtvaardige methoden.” De uitgifte van aangeboden aandelen is een belangrijke financieringsmethode voor een bedrijf, maar moet altijd plaatsvinden onder eerlijke procedures en met eerlijke doeleinden. Vooral wanneer de uitgifte plaatsvindt voor ongepaste doeleinden, zoals het behouden van de controle door het management, en de belangen van bestaande aandeelhouders onterecht worden geschaad, erkent de Japanse vennootschapswetgeving een krachtig tegenmiddel voor aandeelhouders in de vorm van een verbodsrecht. Rechtbanken hebben de neiging om het werkelijke doel achter de uitgifte streng te onderzoeken met behulp van kaders zoals de “hoofddoelregel.” In complexe situaties, zoals geschillen over de controle van het bedrijf, is het van cruciaal belang om vanuit juridisch perspectief nauwkeurig te analyseren of de geplande uitgifte van aangeboden aandelen onderhevig kan zijn aan een verbod.
Monolith Advocatenkantoor is gespecialiseerd in juridische zaken met betrekking tot corporate governance en fusies & overnames (M&A), en heeft uitgebreide adviezen en vertegenwoordigingsdiensten verleend aan talrijke binnen- en buitenlandse cliënten over zaken die verband houden met de uitgifte van aangeboden aandelen zoals besproken in dit artikel. Ons kantoor beschikt over meerdere experts die niet alleen over een Japanse advocatenkwalificatie beschikken, maar ook over buitenlandse advocatenkwalificaties en Engelssprekend zijn, waardoor we in staat zijn om in internationale transacties en geschillen vlotte communicatie en diepgaande juridische ondersteuning te bieden. Als u juridische problemen ondervindt met betrekking tot de uitgifte van aangeboden aandelen, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen voor advies.
Category: General Corporate